13 min leestijd
De eerste keer dat Merel iemand erover probeerde te vertellen, liep ze door het Plantsoenpark in Leiden. Moeder en dochter liepen in gelijke tred over het pad. Ze hadden hun jassen aan, maar niet dicht. Toen een grote herder aan een lijn met tijgerprint hen gepasseerd was, waren alle honden uit het zicht. Toen begon Merel erover.
‘Ik heb spasmen in mijn rechter oog.’ Ze keek in haar moeders donkere zonnebrilglazen en zag zichzelf.
‘Spasmen rond je oog?’
‘Mijn ooglid gaat op en neer, en mijn ooghoek doet ook mee. En laatst voelde ik mijn…’
‘Nee, ik heb niks aan je gemerkt vandaag.’
‘Het gebeurt meestal ’s avonds. En ik…’
‘Niet zo gestrest Meertje. Ik denk dat je een paar avonden thuis moet blijven, en minder drinken. Al die borrels en feesten en dispuutsavonden, dat geeft je lijf te veel stress. En het geeft je weinig tijd voor je studie. Misschien is dat waar je last van hebt, stress over je studie.’
‘Mijn studie gaat goed. Ik volg nu een vak over impressionisten, en daar weet ik alles al van, bijna.’
Haar moeder was even stil.
‘Dat is knap van je. Maar als je tijd over hebt kan je er over nadenken om economie weer te proberen. Als je de impressisten al kent… En je hebt nu meer ervaring met studeren dan in je eerste jaar, dus nu lukt het je misschien wél. Je kan heel veel kanten op met economie weet je, en je hebt er heel veel kans mee op een baan.’
‘Hmhmm.’
Merel vroeg naar haar moeders werk. Haar moeder praatte slingerend terug naar de ingang van het park, waar groene struiken vol kleine witte bloemetjes tot een meter hoog mochten groeien. Er zat een koolmeesje in de struik. Merel zag het en tikte haar moeder snel aan. Maar haar moeder was nog bezig met haar verhaal, en keek te laat.
Ze liepen het park uit, een minuut of twee rechtdoor, en de hoek om. Toen waren ze terug bij Merels appartement.
*
De tweede keer dat Merel over de spasmen begon was ze tussen haar appartement en het park in, bij Anne thuis. Anne woonde aan de straat die Merels straat met het park verbond: de Kraaierstraat. Vanaf haar appartement moest Merel vier huizen voorbij naar de hoek van de straat, dan links af, en dan zes huizen tot Annes huis.
Anne had de benedenverdieping, met een groot raam aan de voorkant. In het kozijn stonden allerlei bierflesjes. Om de deur heen hingen vijf deurbellen: twee zwarte, originele deurbellen die het niet meer deden en twee later opgeplakte, witte deurbellen, waarvan één het deed. Die ene was dus de bel voor de boven- en benedenwoning. Dat was overigens nergens aan te zien. Maar iedereen die er die avond bij was drukte direct op de goede bel.
Het was een dispuutsavond. Het was Annes beurt om voor gastvrouw te spelen en het hoofdgerecht te koken. Arjen moest het voorgerecht meenemen, Merel moest het toetje maken en Felix de drank inkopen, zij waren immers de nieuwe leden. De rest van het dispuut was vrij van taken, daar hadden zij in hún eerste jaar hard voor gewerkt. Merel had een dr. Oetker kwarktaart meegenomen.
Tussen het voorgerecht – Griekse salade – en het hoofdgerecht – wraps met kip, groenten en ijsbergsla – begon Merel erover. Ze vertelde in één zin waar ze last van had. Er kwamen wat vragen die begonnen met wanneer en waar en welk, die met een paar woorden beantwoord konden worden. Al snel viel het stil, tot Anne haar gerecht aankondigde.
Toen de taart op was, was iedereen minstens aangeschoten. Stemmen werden nog harder, bierdopjes vlogen verder, en gesprekken werden geleidelijk onsamenhangender. Toch kwam Elize er schel bovenuit.
‘Meer, je oog!’
‘O wat de hell, het trilt helemaal’, zei Arjen.
‘Dat zei ik toch? Doe niet zo gestrest.’
‘Moet je niet naar de dokter? Jij hebt toch een knappe?’ vroeg Feline.
‘Ja, daar gaat ze dan toch niet met zo’n oog heen’, riep Dina.
Geschaterlach. Merel deed mee.
Kort daarop ging ze naar huis. Buiten keek ze nog even in Annes raam naar haar spiegelbeeld en deed alsof ze zwaaide. Drieënhalve minuut later stond ze voor haar eigen badkamerspiegel. De spasmen waren erger dan ze tot dan toe geweest waren. Haar ooglid dook en sprong. Dat hadden haar dispuutsgenootjes gezien. Wat ze niet hadden gezien was dat haar pupil meetrilde.
*
De derde keer dat Merel iemand probeerde te vertellen over de spasmen rond haar oog had ze net een cappuccino met havermelk voor haarzelf gehaald, en een koffie met volle melk voor Dion. Zij en Dion kennen elkaar al sinds de middelbare school en weten precies van elkaar waar ze wel en niet van houden; daar vallen ook koffievoorkeuren onder. Merel en Dion haalden in die tijd, vóór en rond de oogspasmen, altijd koffie bij café Anne&Max en liepen dan, tenzij het hard regende, via het Van Der Werfpark, over het Rapenburg, naar de Pieterskerk. Daar, op het stille plein bij de kerk, bleven ze dan staan praten tot ze beiden te laat waren, en gingen uit elkaar.
Die derde keer was het zonnig maar fris. Met warme koffies in hun handen liepen ze door het Van Der Werfpark, tussen de op kleedjes uitgestalde studenten door. Toen begon Merel er over.
‘Ik heb ’s avonds steeds spasmen in mijn oog. Dan gaat mijn ooglid vet op en neer enzo. En gisteren trilde mijn pupil ineens mee. Mega irri.’
‘Wat de fack. Welk oog dan?’
‘De rechter. Ik weet niet of ik ermee naar de dok moet.’
‘Ja.’ Dion knikte.
‘Het voelt alsof er iets in mijn oog zit, maar zonder dat het zeer doet.’
‘O ja,’ zei Dion.
Op dat moment liep een man met een hond hun tegemoet. Merel en Dion wisselden als vanzelf van positie. Dion als natuurlijke barrière tussen Merel de hond.
‘Ik zie minder goed als ik die spasmen heb.’
‘Oh.’
In de verte klonk een kerkklok, zoals ze in Leiden zo vaak klinken, zo vaak dat Merel het al niet meer hoorde. Maar Dion stak zijn vinger in de lucht.
‘Hoor je dat?’ Hij keek op zijn horloge.
‘Tien over half 11. Deze gaat nooit op een heel uur, altijd op zo’n gek tijdstip.’
‘Ja. Gek,’ zei Merel, ‘En weet je wat mijn moeder deed toen ik over mijn oog vertelde? Die draaide het zo dat ik minder moet drinken en eco moet gaan studeren.’
‘O tuurlijk, de wereld vergaat voordat ouders stoppen met ongevraagd advies geven’, zei Dion luid, mensen keken om.
‘Mijn vaders’, ging hij verder, ‘blijven zeggen dat je met kunst niks kan verdienen, terwijl hun eigen kunstmannetje flinke commissie vangt voor elk middelmatig stuk dat ze kopen, en die gast heeft zeker tien klanten zoals mijn vaders, en hij is incompetent als een corpsbal zonder geld. Ik begon over de peuk van Munch en hij keek me aan alsof ik naar kwantumfysica vroeg. Als je zo’n kunstcliché al niet kent… En mijn vaders maar zeiken, en dan verbaasd zijn als ik niet drie weken met ze mee wil naar Tenerife, alsof ík de insensitieveling ben.’
‘Ouders zijn fucking gestoord, allemaal.’
Merel en Dion praatten het Rapenburg af over onmogelijke ouders, idiote werkgroepgenoten, vreemde voorvallen binnen de vereniging en hun favoriete schilders (Renoir, Cézanne, Munch, Monet, niet Van Gogh want dat was een cliché) in hun eigen taal. Die was opgebouwd uit Engelse krachttermen, onnodige afkortingen en woorden die ze waren tegengekomen in kunstliteratuur.
Bij de Pieterskerk was de koffie op. Dion bleef staan, deed zijn rugtas af en zette hem bij zijn voeten. Hij stak een sigaret op.
‘Ik moet er vandoor, zie je morgen.’ Merel gaf hem een snelle halve knuffel en liep terug naar het Rapenburg. Haar oog functioneerde normaal, en toch keek ze naar de grond terwijl ze haar gesprek met Dion terug liep. Vlak voor ze de sleutel in het slot stak begon haar rechter ooglid weer te trillen.
*
Op de dag nadat ze voor de derde keer iemand over de spasmen had geprobeerd te vertellen, appte Merel naar Dion dat ze geen koffie ging halen en niet naar de werkgroep kwam, en ze appte Anne dat ze niet naar de bios kon. Ze vertelde aan beiden dat ze migraine had. In werkelijkheid keek ze tv en at cornflakes uit de doos, met periodieke onderbrekingen om in de make-up spiegel te kijken, die ze naast zich op de bank had gezet.
Om half zes had ze net een documentaire over Rembrandt afgekeken, toen haar hand in de doos graaide en alleen op kruimels stuitte. Ze stond op en liep naar de koelkast. Toen ze daar niets vond probeerde ze de bovenste keukenkastjes, en daarna de ondersten. Er was geen eten of drinken meer in huis. Ze zette een zonnebril en een capuchon op en ging naar buiten. Ze stak de straat over en liep de Dirk binnen. Daar kocht ze een half wit en een half bruin, ham, kaas, mayo, curryketchup en een six-pack La Chouffe. De linnen tas die ze had meegenomen volstond niet; de helft van de halve broden stak er bovenuit en het bier moest ze met haar linker hand tillen.
Toen Merel met een bord met twee krokante, druipende driehoeken, een witte en een rode klodder, en een bruin flesje in de hand op de bank zat, keek ze op haar telefoon.
Dion.
‘Met migraine naar de supermarkt?’
‘Ik had geen eten, erg honger.’
‘Honger in La Chouffe en curryketchup? Merel “thuisbezorgd” Van Zanten gaat daarvoor met migraine naar de supermarkt? Kom nou.’
Daarna reageerde hij niet meer.
Merel zette een documentaireserie aan over Monet. Toen Monet nog jong was en alleen karikaturen tekende, begon haar oog zich al te misdragen. Het ooglid sprong en dook, haar pupil zwalkte, en haar ooghoek danste mee.
Dion bleef haar negeren, en de make-up spiegel bleef haar trillende blik trekken. Aan het eind van de reeks was het nacht, en het bier op. Merel zette de tv uit. Ze keek daas in het rond, van de tv naar de staande lamp naar de plafondlamp naar het raam. Eerst met haar hand op haar ene oog, toen op het andere. Haar handen begonnen mee te trillen. Ze pakte de spiegel en hield hem voor zich, vlak voor haar gezicht.
Van haar slechte oog leek haar pupil net een wesp die met één poot vast zat in een spinnenweb en wanhopig probeerde te ontsnappen. De oogleden waren het web dat meeboog en -schudde en -deinde zonder te breken. De ooghoek en de wang deden mee met de grootste stuipen, en zelfs haar goede oog begon de begintrekken van spasmen te vertonen. Ze greep naar haar telefoon, vond hem op de tast met de zijkant van haar hand en stootte het ding van de bank af. Op handen en knieën zocht ze met ogen en vingers. Toen ze het ding eindelijk vond klikte ze op alle knoppen, maar zonder stroom wilde de telefoon niet meewerken.
Ze wankelde naar de deur. Met de leuning stevig onder haar arm geklemd liep ze langzaam de trap af. De zes zware biertjes hielpen haar niet. Ze klopte en belde aan bij haar onderburen. Niemand deed open. Ze riep maar niemand gaf antwoord. Met haar handen op de ruwe bakstenen muur schoof ze naar het volgende huis. Haar uitroepen klonken als “help” en “blind” en “iemand” of “niemand”, maar door de spasmen in haar wang en mond klonk ze dronken. Dat het woensdag nacht 1 uur was hielp niet. Behalve Merel was alles stil. Ze leek de enige in de stad. Ze wachtte en wachtte maar niemand deed open. Ze schoof verder en probeerde het bij de derde deur die ze voelde, maar ook daar kwam geen antwoord, hoe hard ze ook belde en klopte en riep. Alleen heel in de verte klonk een blaffende hond. Ondertussen werden beide ogen steeds wilder in hun spasmen. Haar gezicht verried dat het pijn deed.
Met haar handen op de muur schoof ze verder richting de Kraaierstraat. Schijnbaar doelbewust. Toen de muur ophield schoof ze voetje voor voetje naar het einde van de stoep, langzaam de straat over, tot ze de volgende stoeprand voelde. Ze stapte de stoep op en met haar handen vond ze een nieuwe muur om zich aan vast te houden. De eerste deuren die ze voelde liet ze met rust. Ze moest een stuk zonder muur doen, waar de Gortestraat de Kraaierstraat kruist. Nadat ze was overgestoken hield ze met de vingers van haar linker hand het aantal deuren bij dat ze passeerde. Het klonk alsof ze Anne probeerde te roepen. Ze schoof verder en bleef staan bij het juiste huis. Ze voelde rond Annes voordeur. Ondertussen bleef ze roepen. In de buurt begon een hond te blaffen, of misschien was het dezelfde en kwam hij dichterbij. Merel vond de deurbel en drukte die in. Of Anne reageerde was niet te horen, alleen die hond. Zijn blaffen werd steeds harder. In de verte riep iemand: “Tijger, kom hier. Kom terug, Tijger.” Het kwam uit de richting van Merels appartement.
Merel belde en bonkte. De hond kwam dichterbij. Ze kon hem horen rennen, zijn nagels op de stoeptegels. Merel hief beschermend haar handen en knie op. De hond greep haar in haar been. Zijn tanden in het vlees rond haar knie. Hij schudde met zijn kop. Ze wist de voet van haar gegrepen been op de grond te houden door al haar gewicht erop te zetten. Ze hield zich staande aan de deurposten en schopte met haar vrije been naar de kop van de hond. Nog een keer, nog een keer. Ze bleef roepen. Ze raakte het beest op zijn oog en even liet hij los. Ze rende weg, richting het park. Bij het einde van de stoep viel ze bijna maar hield zich staande, tot het begin van de volgende stoeprand. Zodra ze lag greep de hond haar voet beet en schudde die heen en weer. Merel trapte en raakte het beest op zijn neus. Hij stootte een jankende kreet uit en liet los. Merel duwde zich overeind en rende zo hard ze kon richting het park. Ze miste de ingang en rende diagonaal op de struiken af. In volle vaart raakte haar scheenbeen het metalen hekje dat rond de hoge struiken stond. Ze viel voorover, duikelde de struiken in. De hond jankte en gromde nog even, keerde toen om en liep terug naar zijn baas.
Maandelijkse nieuwsbrief met terug- en vooruitblikken.